A

aanmerkelijk ? aanzienlijk, belangrijk, considerabel, fiks, flink, fors, geducht, groot
, sterk, zeer. aanmerking ...... advocaat ? adv, alligatorpeer, drank, jurist, mr.,
pleiter, raadsheer, raadsman, strafpleiter, verdediger ..... afgewezen na examen ?
gezakt, gestraald ...... bêtise ? blunder, domheid, enormiteit, onnozelheid,
stommiteit.

Part of the document


A a - beginletter alfabet
a.a. - kenteken koninklijkhuis of hofauto
aabam - lood
aad - vat, (ovaal houten)
aad`ler - adelaar
aaf - naaf
aagje - nieuwsgierige vrouw, vrouwennaam
aagjesappel - aagt(appel), lichtzure appel
aagt - appel, licht zuur
aai - aait, aanhaling, liefkozing, luiaard, streling, veeg
aaien - aanhalen, aankwispelen, strelen, strijken, lief(kozen), wrijven
aaiing - liefkozing, streling
aait - aai, streling
aak - ahorn, baggeraak, binnenvaartuig, bok, duwschuit, eik, esdoorn, kast,
klipperaak, lastschuit, praamaak, rijnschip, schip, zandaak, zolderschuit
aaks - bijl, hakbijl
aakschuit - lastschuit
aal - ale, anguilla, bier, drek, gier, kataal, mestvocht, nebaal,
nebbeling, paling, plooi, rimpel
aal - aalt, gier, ier, mestvocht
aalachtigen - apodes
aa-lava - bloklava, schollava
aalbes - aalbezie, cassis, trosbes, vrucht
aalboer - aalventer, palingboer, palingventer
aalduiker - fuut
aalfuik - aalschaar, palingnet
aalgeer- aalschaar, aalsteker, aalvork, elger, palingsteker
aalgeerkub - aalkorf
aalgeerkwab - aalpuit
aalkast - aalkaar
aalkorf - aalkub, aalskruik, fuik, kubbe
aalkwab - aalmoeder, kwabaal, magaal, puitaal
aalgeerkuub - aalkorf
aalgeerkwab - aalmoeder, aalpuit, puitaal
aalkast - aalkaar
aalkorf - fuik, kubbe
aalkwab - aalmoeder, kwabaal, magaal, puitaal
aal met spitse bek - nebaal, nebbeling
aalmoeder - aalkwab(be), kwabaal, puitaal
aalmoes - gave, gift, gunst, karitaat, liefdegave, schenking, toegift
aalmoezenier - veldprediker
aalmoezen vragen - bedelen, bietsen, schooien
aalmootje - gebakje, taartje
aalpad - kwabaal
aalpieper - donderaal
aalpuit - aalkwab
aalreep - aalsnoer
aal salamander - amphiuma
aalschaar - aal, aalfuik, aalgeer, elger, aalsteek, aalsteker. aalvork
aalscholver - carbo, rotgans, schollevaar, waterraaf
aalskruik - aalkorf
aalsnoer - aalreep
aalsoort - aalpoet, anguillidae, congeraal, congridae, donderaal, kataal,
kongeraal, meeraal, murenen, sidderaal
aalsteker - aalgeer, aalschaar, aalvork, elger
aalsvel - aalshuid
aalt - aal, drek, gier, mestvocht
aaltjesziekte, veroorzakers van - nemastoda
aaltolletje - aatjenal
aalvanger - aalreep, elger
aalventer - aalboer
aalvis - platbot
aalvisje - montee
aalvork - aalgeer, aalschaar, aalsteker, elger
aalvormig zeedier - lamprei
aalijzer - elger
aam - vochtmaat, wijnmaat
aambeien - hemor(h)oiden
aanbaggeren - aanslijken
aambeeld - aanbeeld, gehoorbeentje, smeedblok.
aambeeld, klein - haarspit
aamborstig - amechtig, astmatisch, kortademig.
aamborstigheid - astma, kortademigheid
aamt - geitenziekte, koeienziekte, schapenziekte
aan - aangekomen, aangesloten, achtervoegsel, langs
aan alle kanten - rondom voorzetsel
aanbaffen - aanblaffen, toe(snauwen)
aanbaggeren - aanslijken, aanstrijken
aanbakken - aanhechten, kleven, koeken, vastbakken
aan belasting onderhevig - belastbaar, belastingplichtig
aanbakken - aanhechten, koeken, vastbakken, vasthechten
aanbassen - aanblaffen
aanbedene - beminde, geliefde, idool, oogappel
aanbeeld - blok, gehoorbeentje, incus, smeenblok, tas
aanbeeldje - haarspit
aanbehoren - (toe)behoren
aanbelanden - terechtkomen
aanbelang - belangrijk
aanbelangen - aangaan, betreffen
aanbellen - schellen
aanbedene - beminde, idool
aanbeeld - blok, gehoorbeentje, incus, smeedblok, tas,
aanbeeldje - haarspit
aanbehoren - (toe) behoren
aanbelanden - terechtkomen
aanbelang - belang.
aanbelangen - aangaan, betreffen
aan belasting onderhevig - belastbaar, belastingplichtig
aanbellen - schellen
aanbenen - aanstappen, doorstappen, snellopen, snelwandelen, voortstappen.
aanbesteden - opdragen, prijsopgeven
aanbesteding - beschrijving, handeling, inschrijvinglevering, opdracht,
werk
aanbetrouwen - toevertrouwen
aanbeuren - aangeven, opbeuren
aanbevelen - aanprijzen, aanraden, adviseren, consulteren, raden,
toevertrouwen
aanbevelenswaardig - dienstig, raadzaam
aanbevelenswaardige - allah, god, jezus
aanbeveling - advies, compliment,raad, recommandatie, bekoorlijk,
lieftallig, nominatie, recommandatie, referentie, tip, voordracht,
voorspraak, wenk
aanbiddelijk - adorabel, bekoorlijk, lieftallig
aanbidden - adoreren, beminnen, dienen, dwepen, idoleren, verafgoden,
vereren, verheerlijken
aanbidder - amant, bewonderaar, fan, minnaar, vereerder
aanbidding - adoratie, eerbetoon, idolatrie, verering
aanbieden - bieden, geven, indienen, offeren, opleveren, overhandigen,
presenteren, reiken, schenken, serveren, toedienen, tonen,
trakterenverhuren, verkopen, vertonen, voorschotelen, voortzetten,
weggeven, wegschenken, wijden
aanbieden aan huis - colporteren
aanbieder - vertegenwoordiger
aanbieder aan huis - colporteur
aanbieding - aanbod, advertentiebod, gave, offerte, presentatie
aanbieding aan huis - colportage
aanbikken - (aan)blessen, schalmen
aanbinden - aandoen, aanknopen, aanvaarden, beginnen, onderbinden,
vastbinden, vastmaken
aanbinder - scheerhout
aanblaffen - aanbassen, aankeffen, bedreigen, toesnauwen
aanblazen - aansteken, aanwakkeren, bezielen, inspireren, opwekken
aanblazing - bezieling, ingeving, inspiratie
aanbleken - aanlichten
aanblessen - aanbikken, aanpikken
aanblijven - bijblijven
aanblik - aandacht, aangezicht, aanzien, achting, aspect, facet, gezicht,
kijk, regard, uiterlijk, voorkomen
aanblikken - aanstaren, aanzien, tegenstralen
aanbod - aanbieding, bod, offerte, propoost, propositie
aanboeten - aanleggen, opstoken
aanbonzen - botsen
aan boord - a.b.
aanboorden - aanklampen, benaderen, naasten
aan boord gaan - embarkeren, inschepen
aanboren - ontmoeten, ontsluiten, openen, opsteken, vinden
aanbouw - cultuur, kweek, teelt, verbouw(ing)
aanbouw aan huis - balkon, erker, garage, patio, serre, veranda
aanbouwen - aanmaken, bebouwen, bijbouwen, telen, verbouwen
aanbraak - aanbreken
aanbranden - vastbakken
aanbrandsel - korst
aanbreien - plaatsen, toevoegen
aanbreken - aansnijden, aanvangen, beginnen, dagen, krieken, openmaken
aanbreken van de dag - dagen, dageraad, krieken, lichten
aanbrengen - aandragen, aangeven, aanleggen, aanvoeren, aanklagen,
aanslepen, apporteren, berokkenen, bevestigen, bijdragen, defereren,
fineren, installeren, klikken, leggen, melden, opslaan, plaatsen,
rapporteren, toevoegen, veranderen, verklikken, verraden, verschaffen,
werven, wijzigen
aanbrengen van andere melodie op klokkenspel - versteken
aanbrengen van nieuw loopvlak op band - coveren
aanbrenger - aanklager, deferent, klikspaan, sycofant, ver(klikker),
verrader
aanbrengst - aanbreng, verraad.
aanbrieven - overbrengen, overbrieven
aanbruisen - naderen
aanbulderen - naderen, toebrullen
aanbijten - verlokken
aandacht - aanblik, acht, attentie, bekijks, belangstelling, gehoor,
interesse, notitie, regard, studie, zorg
aandachtig - attent, diligent, ernstig, nauwlettend, ongewoon, oplettend,
opmerkzaam, rijpelijk, zorgvuldig
aandachtig kijken - ogen, turen
aandacht streepje - zinteken
aandacht vestigen - attenderen, signaleren
aandammen - aanvullen, ophogen
aan de andere kant - daarentegen, echter, evenwel, tegenover
aan bank in bewaring gegeven geld - deposito
aan de beneden zijde - basaal
aan de beterende hand - genezend, herstellend, reconvalescent
aan de binnenkant - intern, inwendig
aan de buikzijde - ventraal
aan de buitenkant - extern, perifeer, uitwendig
aan de dag leggen - attenderen, manifesteren
aan de degen rijgen - doorsteken
aan de dood voorafgaand - premortaal
aan de drank - drankzuchtig
aan de drank zijn - pimpelen, zuipen
aandeel - actie, bijdrage, contingent, deel, effect, kwantum, lot, part,
partij, participatie,port, portie, quotum, rantsoen, schare,waardepapier,
(winst)uitkering
aandeelbewijs - actie, effect
aandeel hebben in iets - participatie
aandeelhouder - actionair, actionaris, deelgenoot, participant, vennoot
aandeel in de kosten van dijkonderhoud - hoefslag
aandeel in de opbrengst - royalty, royaltie
aandeel in de winst - dividend, tantième
aandeel in dijkonderhoud - hoefslag
aandeel van een toneel schrijver - rol
aan de ene kant - enerzijds
aan de gang - gaande
aan de gang zijn - arbeiden, bezig, doende, lopen, werken
aan de gestorven ziel gewijd - D.M.(S
aan de hand - gaande
aan de kant - langs, marginaal, terzijde
aan de kant doen - afschaffen, opdoeken
aan de ketting leggen - ketenen
aan de klok trekken - luiden
aan de kop - vooraan
aan de kop staan - eerste
aan de maat - flink, stevig
aan de man brengen - slijten, verkopen
aan de Midden-Rijn wonende - Ripuarisch
aandenken - gedachtenis, herinnering, heugenis, souvenir aan de onderkant -
basaal, onderaan
aan de orde - actueel
aan de orde zijnde - actueel
aan de prijs - duur
aan de riem doen - aanlijnen
aan de rugzijde - dorsaal.
aan de soort eigen - soortelijk
aan de staart - achteraan
aan de top - akro
aan de uier trekken - melken
aan de voet van - onderaan
aan deze zijde van de Alpen - cisalpijns
aan de zijde van - naast
aan de zwier gaan - pierewaaien
aandelen, uitgifte van - emissie
aandiening - nmelding
aandiepen - aanloden
aan diggelen - gebroken
aandikken - aankleden, aanvetten, chargeren, overdrijven, verzwaren
aandoen - aanbinden, aandossen, aangorden. aanranden, aantasten, aansteken,
aantrekken, aanzetten, (be)kleden, berokkenen, bezoeken, ontroeren,
schokken, treffen, veroorzaken, voordoen
aandoening - aanval, affectie, emotie, gevoel, hartstocht, kwaal,
ontroering, ontsteking, reactie, reuma, smart, ziekte
aandoening van een grote zenuw - heupjicht, ischias.
aandoening van gewrichten - reumatiek
aandoening van het middenrif - hik
aandoenlijk - gevoelig, pathos, pathos, ontroerd, roerend, sentimenteel,
teer, treffend, week, zielig
aandoenlijkheid - gemoed
aandossen - aandoen, aantrekken, kleden
aandraaien - aanzetten, aansmeren, vastklemmen, vastdraaien, vastmaken,
vastschroeven, wijsmaken
aandragen - aanbrengen, aanvoeren, aansjouwen, bekommeren, berichten,
heendragen, verklikken, verraden
aandrager - opperman, verklikker
aandrang - aanmaning, aansporing, afraden, bewegingdrang, dringen, druk,
fut, impuls, instigatie, klem, lust, nadruk, nijd, nijging, pressie,
prikkel, stuw(en), stuwing, ui